

Cuando el sol se inclinaba
lo encontré,
en un rancho sombrío,
de Lonquén.
En un rancho de pobre
lo encontré,
cuando el sol se inclinaba
en Lonquén.
Sus manos siendo tan viejas,
eran fuertes pa’ trenzar.
Eran rudas y eran tiernas
con el cuero ‘el animal.
El lazo como serpiente
se enroscaba en el nogal.
Y en cada lazo la huella
de su vida y de su pan.
Cuánto tiempo hay en sus manos
y en su apagado mirar?
Y nadie ha dicho: está bueno,
ya no debes trabajar.
Las sombras vienen laceando
la ultima luz del día.
El viejo trenza unos versos
pa’ maniatar la alegría.
Sus lazos han recorrido
sur y norte, cerro y mar.
Pero el viejo la distancia
nunca la supo explicar.
Su vida deja en los lazos
aferrados al nogal.
Después llegará la muerte
y también lo laceará.
Qué importa si el lazo es firme
y dura la eternidad?
Laceando por algún campo
el viejo descansará.
Las sombras vienen laceando
la ultima luz del día.
El viejo trenza unos versos
pa’ maniatar la alegría.
Cuando el sol se inclinaba
lo encontré,
en un rancho sombrío,
de Lonquén.
En un rancho de pobre
lo encontré,
cuando el sol se inclinaba
en Lonquén.
De lasso
Toen de zon onderging
ontmoette ik hem,
in een somber hutje
in Lonquén.
In een armoedige hut
ontmoette ik hem,
toen de zon onderging
in Lonquén
Zijn handen, ofschoon oud,
waren sterk door het vlechten.
Ze waren ruw en tevens teder
met de huid van het dier.
De gevlochten lasso kronkelde zich
als een slang rond de walnootboom.
In iedere lasso zat de afdruk van
zijn leven en zijn brood verweven
Hoeveel tijd ging er door zijn handen
en zit er in zijn uitgebluste blik?
En niemand heeft ooit gezegd:’Genoeg!
Je hoeft niet meer te werken!’
Schaduwen verstrengelen zich
met het laatste licht van de dag.
De oude man vlecht een paar versregels
om wat blijdschap te vangen.
Zijn lasso’s waren beroemd,
Van zuid tot noord, van de bergen tot aan zee.
Maar voor de oude man waren dat afstanden
die hij niet bevatten kon.
Zijn leven zat in de lasso’s
die zich vastklemden rondom een walnootboom.
Daarna kwam de dood
die zich vastgreep in hem.
Wat maakt het uit of de lasso stevig is
en een eeuwigheid meegaat?
Vervlochten met een stukje aarde
zal de oude man eindelijk rusten.
Schaduwen verstrengelen zich
met het laatste licht van de dag.
De oude man vlecht een paar versregels
om wat blijdschap te vangen.
Toen de zon onderging
ontmoette ik hem,
in een somber hutje
in Lonquén.
In een armoedige hut
ontmoette ik hem,
toen de zon onderging
in Lonquén.

En tu cuerpo,
flor de fuego tienes, paloma,
un temblor de primaveras, palomitay,
un volcán corre en tus venas.
Y mi sangre
como brasa tienes, paloma,
en tu cuerpo
quiero hundirme, palomitay,
hasta el fondo de tu sangre.
El sol volverá, volverá
la noche se irá, se irá.
Envuélvete en mi cariño
deja la vida volar
tu boca junto a mi boca
paloma, palomitay. (2x)
Ay, paloma, ay (2x)
En tu cuerpo,
flor de fuego tienes, paloma,
una llamarada mía, palomitay,
que ha calmado
mil heridas.
Ahora volemos libres, tierna paloma,
no pierdas las esperanzas, palomitay,
la flor crece con el agua.
El sol volverá, volverá
la noche se irá, se irá.
Envuélvete en mi cariño
deja la vida volar
tu boca junto a mi boca
paloma, palomitay.
Ay, paloma, ay!
Laten we het leven vieren
In jouw lichaam
heb je een bloem van vuur, m’n lief,
een siddering van de lente, oh lief,
een vulkaan stroomt door je aderen.
En mijn bloed
gloeit als hete kolen, m’n lief,
in jouw lichaam
wil ik wegzinken, oh lief,
tot op de bodem van jouw bloed.
De zon zal wederkeren,
de nacht zal gaan.
Koester jezelf in mijn liefkozing
laat het leven opstijgen en vliegen
jouw mond versmolten met de mijne
lief, oh mijn lief.
Oh, mijn lief, oh.
In jouw lichaam
heb je een bloem van vuur, m’n lief,
een vlam die van mij is, m’n lief,
die al
duizend wonden heeft verzacht.
Nu vliegen we vrij, tere liefste,
verlies de hoop niet, m’n lief,
het water voedt de bloem.
De zon zal wederkeren,
de nacht zal gaan.
Koester jezelf in mijn liefkozing
laat het leven vliegen
jouw mond versmolten met de mijne
lief, oh mijn lief.
Oh, mijn lief, oh!

Angelita Huenumán
En el valle de Pocunó,
donde rebota el viento del mar,
donde la lluvia cría a los musgos,
vive Angelita Huenumán.
Cuidada por cinco perros,
un hijo que dejó el amor,
sencilla como su chacrita,
el mundo gira alrededor.
Sus manos bailan en la hebra
como alitas de chincol.
Es un milagro como teje
hasta el aroma de la flor.
En tus telares, Angelita,
hay tiempo, lágrima y sudor,
están las manos ignoradas
de éste, mi pueblo creador.
Entre el mañío y los hualles,
el avellano y el pitrán,
entre el aroma de las chilcas,
vive Angelita Huenumán.
Angelita Huenumán
In de vallei van Pocunó,
tot waar de zeewind reikt
en het mos zich laaft aan de regen,
leeft Angelita Huenumán.
Onder de hoede van vijf honden
en een zoon, uit de liefde overgebleven,
met de eenvoud van haar kleine hoeve,
draait de wereld om hen heen.
Haar handen dansen door de draden
als vleugels van een vogel
Het is een wonder zoals zij weeft;
ze benadert zelfs het aroma van de bloem.
In jouw weefwerk, Angelita
zitten tijd, tranen en zweet
zitten de naamloze handen
van mijn scheppende volk.
Tussen de eik en het riet,
de hazelaar en de brem
omringd door de geur van wilde fuchsia,
leeft Angelita Huenumán.

Luchín
Frágil como un volantín,
en los techos de Barrancas.
Jugaba el niño Luchín,
con sus manitos moradas.
Con la pelota de trapo,
con el gato y con el perro.
El caballo lo miraba.
En el agua de sus ojos
se bañaba el verde claro.
Gateaba a su corta edad
con el potito embarrado.
Con la pelota de trapo,
con el gato y con el perro.
El caballo lo miraba.
El caballo era otro juego
en aquel pequeño espacio.
Y al animal, parecía
le gustaba ese trabajo.
Con la pelota de trapo,
con el gato y con el perro,
y con Luchito mojado…
Si hay niños como Luchín
que comen tierra y gusanos,
abramos todas las jaulas
pa’ que vuelen como pájaros.
Con la pelota de trapo,
con el gato y con el perro,
y también con el caballo.
Luchín
Broos als een vlieger
boven de daken van Barrancas,
speelde de kleine Luchín,
handen blauw van de kou.
Met zijn bal van oude lappen,
met de kat en met de hond.
En het paard keek toe.
In het water van zijn ogen
weerspiegelde zich een helder groen.
Hij kroop rond, zo jong als ‘ie was
met blote billetjes in de modder.
Met zijn bal van oude lappen,
met de kat en met de hond.
En het paard keek toe
Het paard was ook speelgoed
in die kleine ruimte.
En het was alsof het dier
van zijn rol genoot.
Met de bal van oude lappen,
met de kat en met de hond,
en een kletsnatte Luchín …
Als er nog kinderen zijn zoals Luchín,
die aarde en wormen eten,
laten we dan hun kooien openen
zodat ze kunnen vliegen als vogels.
Met de bal van oude lappen,
met de kat en met de hond,
en ook met het paard.

El Arado
Aprieto firme mi mano
y hundo el arado en la tierra.
Hace años que llevo en ella.
¿Cómo no estar agotado?
Vuelan mariposas, cantan grillos,
la piel se me pone negra
y el sol brilla, brilla, brilla.
El sudor me hace surcos,
yo hago surcos a la tierra,
sin parar.
Afirmo bien la esperanza
cuando pienso en la otra estrella:
Nunca es tarde me dice ella,
la paloma volará.
Vuelan mariposas, cantan grillos,
la piel se me pone negra
y el sol brilla, brilla, brilla.
Y en la tarde, cuando vuelvo
en el cielo apareciendo una estrella.
Nunca es tarde, me dice ella,
la paloma volará, volará, volará.
Como el yugo de apretado
tengo el puño esperanzado
porque todo cambiará.
De Ploeg
Ik verstevig mijn greep
en stoot de ploeg dieper in de aarde.
Al jaren leid ik dit leven.
Is het vreemd dat ik uitgeput ben?
Vlinders vliegen, krekels zingen
mijn huid wordt donkerder
en de zon zindert, zindert, zindert.
Zweet maakt groeven in mijn gelaat
en ik maak groeven in de aarde,
onophoudelijk.
Ik houd de moed hoog
door te denken aan die andere ster:
‘Het is nooit te laat’ vertelt die me,
‘eens zal de duif vliegen’.
Vlinders vliegen, krekels zingen
mijn huid wordt donkerder
en de zon zindert, zindert, zindert.
En ’s avonds, wanneer ik naar huis ga
verschijnt er een ster aan de hemel.
‘Het is nooit te laat’, vertelt die me,
‘eens zal de duif vliegen, vliegen.
Zoals het juk klemt,
bal ik hoopvol mijn vuist
omdat eens alles zal veranderen.

Te recuerdo Amanda
Te recuerdo Amanda,
la calle mojada
corriendo a la fábrica
donde trabajaba Manuel.
La sonrisa ancha,
la lluvia en el pelo
no importaba nada
ibas a encontrarte con él
con él, con él, con él
Son cinco minutos
La vida es eterna
en cinco minutos.
Suena la sirena
de vuelta al trabajo
Y tú, caminando,
lo iluminas todo
Los cinco minutos
te hacen florecer.
Te recuerdo Amanda
la calle mojada
corriendo a la fábrica
donde trabajaba Manuel.
La sonrisa ancha
la lluvia en el pelo
no importaba nada
ibas a encontrarte con él
con él, con él, con él
que partió a la sierra,
que nunca hizo daño,
que partió a la sierra.
Y en cinco minutos
quedó destrozado.
Suena la sirena
de vuelta al trabajo.
Muchos no volvieron
tampoco Manuel.
Te recuero Amanda
la calle mojada
corriendo a la fábrica
donde trabajaba Manuel.
Ik herinner me jou, Amanda
Ik herinner me jou, Amanda,
hoe je over de natte straat
naar de fabriek rende
waar Manuel werkte.
Met een brede glimlach,
de regen in je haar,
niets anders telde meer
dan dat je hem zou zien
jouw man, jouw man!
Vijf minuten, meer niet.
Het leven lijkt eeuwig
in vijf minuten.
Dan klinkt de sirene
om weer aan het werk te gaan.
En jij, waar je terugloopt
verlicht je alles.
Die vijf minuten
laten je bloeien.
Ik herinner me jou, Amanda,
hoe je over de natte straat
naar de fabriek rende
waar Manuel werkte.
Met een brede glimlach,
de regen in je haar,
niets anders telde meer
dan dat je hem zou zien
jouw man; jouw man
die vertrok naar de bergen,
die nog nooit iemand had kwaad gedaan,
die vertrok naar de bergen.En in vijf minuten
ten onder ging.
De sirene klinkt,
om weer aan het werk te gaan.
Velen kwamen niet terug,
ook Manuel niet.
Ik herinner me jou, Amanda,
hoe je over de natte straat
naar de fabriek rende
waar Manuel werkte.
